Skip to main content

We bezoeken een stadje.
Na heerlijk rustige dagen in de natuur is dat voor een aantal van ons even schakelen. Naast de stad verkennen, willen we ook de 418 treden omhoog gaan. Een mooi uitzicht over de stad wordt ons beloofd.

Wandelend door de stad zie ik het gebeuren. ‘Mama, ik heb zo’n last van mijn knie, ik kan hem bijna niet meer buigen.’ Er wordt door gewandeld met een stijf gehouden been, als er even niet aan gedacht wordt, zie ik het been gewoon weer gebogen worden. Over het hoedje wordt nu ook de capuchon van de hoodie getrokken, afsluiten voor alle prikkels. Er wordt gemopperd en steeds lelijker gedaan tegen het gezelschap.

Ik besef me al te goed dat dit een signaal van overprikkeling is èn een poging om onder het onbekende uit te komen. Want is die klim wel de moeite waard? Deze stad valt ook tegen, dus waarom zou ik er meer moeite in steken? Ik wil alleen maar naar huis.

Voorheen was ik er in mee gegaan. De klim lieten we dan maar zitten. Kind fleurde op, ik bleef zitten met een baalgevoel. Nu benoem ik het: ‘De stad vraagt wat veel van jou, daardoor overzie je dit niet en gaat jouw lijf in de weerstand om er onderuit te komen. Ik weet dat de inspanning van het klimmen jouw hoofd wat lucht geeft, je knie dan over is èn je beloond wordt met een mooi uitzicht.’

Er wordt nog wat tegen gesputterd, maar al tellend worden de treden gelopen. En na de laatste trede: ‘Hé mama kijk, mijn knie is ineens over. Gek hè?’

Plaats een reactie